Prof. Dr. Johannes Konst
Geb. 1963, Professur seit 1994, Berlin, Deutschland
Niederlandistik (Fachgebiet) - Niederlandistik (Lehrgebiet)
Kontaktinformationen:
FU-Berlin - FB Philosophie und Geisteswissenschaften - Habelschwerdter Allee 45 - 14195 Berlin
Monographien * Iedereen is op weg naar de Brandenburger Tor. Nederlandse auteurs over Berlijn 1871-heden. Amsterdam: Meulenhoff 2009. * '17. Jahrhundert.' In: R. Grüttemeier und M.-Th. Leuker Niederländische Literaturgeschichte. Unter Mitarbeit von A. Berteloot, J.W.H. Konst und L. Missinne. Frankfurt: Metzler, 2006, p. 59-121. * J. v.d. Vondel, Jeptha, of offerbelofte. Koning David hersteld. Faëton, of roekeloze stoutheid. Bezorgd door J.W.H. Konst. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2004. * Fortuna, Fatum en Providentia Dei in de Nederlandse tragedie 1600 - 1720. Hilversum: Verloren, 2003.
Aufsätze und Beiträge * 'Tussen Philologie en Kulturvermittlung: Vondelbeschouwing in Duitsland tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw.' In: Geschichte der Auslandsniederlandistik. Erscheint 2009. * ʻ"De heiligst denkbare levenswijze." De vrijheid, dan wel gebondenheid van menselijk handelen in A.F.Th. van der Heijdens Mim of de doorstoken globe (2007). In: Nederlandse letterkunde. Erscheint 2009 * 'De Weense vertaling (Ignaz Alberti: 1790-1791) van de lyriek van Jacobus Bellamy (1757- 1786).' In: De achttiende eeuw, 40 (2008), S. 75-86. * '"Vertel nu het gedicht in je eigen woorden na." Over het interpreteren van de poëzie van K. Michel.' In: Parmentier 17 (2008), p. 50-59. * 'Beständigkeit versus Wankelmut. Personentypen im senecanisch-scaligerianischen Drama (1600-1620) in den nördlichen Niederlanden.' In: Chr. Meijer, B. Ramakers und H. Beyer (Hrsg.), Akteure und Aktionen. Figuren und Handlungstypen im Drama der Frühen Neuzeit. Münster 2008, p. 209-232. * (In samenwerking met Bettina Noak) '"Belust op bybelstof." Die Auseinandersetzung mit alttestamentlichen Themen in den biblischen Dramen Joost van den Vondels (1587-1679).' In: Nachbarsprache Niederländisch, 22 (2007), p. 21-40. * '"Poëzie is gevaarlijk of zij is geen poëzie." Ilja Leonard Pfeijffer en de poëtica van de obscuritas.' In: Nederlandse letterkunde 12 (2007), p. 1-21. * '"Waar ik gedwongen word als moordenaar te handelen." Adriaan van der Hoops Hugo en Elvire (1831) en Die Schuld van Adolf Müllner.' In: Nederlandse letterkunde 11 (2006), p. 23-43. * 'Het vrouwelijke perspectief: pastorale liefdesklachten van Jan van Broekhuizen (1649-1708) en Charlotte Lochon (ࠢ€-2127;689).' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 122 (2006), p. 54-71. * 'Het motief van de unreliable narrator en de figuur van de mis en abyme in "De karamelaverkoper" van Tomas Lieske.' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 122 (2006), p. 142-159. * '"Dank Hemel! gy hebt haar gestraft en my gewrooken." Het ondergangsscenario in Abraham Bogaerts Myrrha (1688).' In: Spiegel der Letteren 48 (2006), p. 281-302. * 'Het motief van de unreliable narrator en de figuur van de mis en abyme in "De karamelaverkoper" van Tomas Lieske.' In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 122 (2006), p. 142-159. * '"Medoogen en schrick uit te wercken": Der emotionale Effekt von Vondels Jeptha (1659).' In: Johann Anselm Steiger (Hrsg.), Passion, Affekt und Leidenschaft in der Frühen Neuzeit, 2 Bnd. II, Wiesbaden: Harrassowitz Verlag, 2005, Bnd. II, S. 802-816. * '"De epauletten neuken de vrouw van de stethoscoop." De metafictionele structuur van Cees Nootebooms Een lied van schijn en wezen.' In: Nederlandse letterkunde 10 (2005), p. 49-69. * 'Het gedicht "Goya als Hond" (1999) van Stefan Hertmans: een analyse." In: Spiegel der letteren 46( 2004), p. 49-75. * 'Wat de toeschouwers niet te zien krijgen. "Verborgen handeling" in Vondels Maeghden (1639).' In: M. van Vaeck, H. Brems en G.H.M. Claassens, De steen van Alciato. Literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Opstellen voor K. Porteman. Leuven: Peeters, 2003, p. 421-438. * '"Galathe gehab dich wol!" Roemer Visschers Sinnepoppen (1614) und die Frauenzimmer Gesprächspiele (1641-1649) von Georg Philipp Harsdörffer.' In: L. Jordan (Hrsg.), Niederländische Lyrik und ihre deutsche Rezeption in der Frühen Neuzeit. Wiesbaden 2003, p. 75-108.